Kasteel Elmina
Elmina (St. George d'Elmina) was het hoofdkwartier van de WIC aan de West-Afrikaanse kust. Slaven werden vanuit de andere factorijen naar hier getransporteerd en zonodig - in afwachting van transportschepen - vastgezet. De oorspronkelijke, Portugese naam van Elmina was ‘São Jorge da Mina’ (‘Mina’ betekent ‘mijn’ - als in: goudmijn). Het kasteel werd in 1482 opgericht en in 1637 door de Hollanders veroverd. In 1871 werd het aan de Engelsen verkocht.
Elmina was van oudsher, al ver vóór de komst van de Portugezen, een belangrijk Afrikaans handelsknooppunt. Oorspronkelijk bestond het uit twee delen, gescheiden door de Benya rivier; het westelijk deel hoorde bij Eguafo (Komenda), het oostelijk deel bij Fetu. Met hulp van de Portugezen werden de Elminezen in 1514 onafhankelijk, waardoor het een unieke positie innam op de Goudkust. Door de wederzijdse afhankelijkheid van Europeanen en Afrikanen ontwikkelde de nederzetting zich tot een smeltkroes van nationaliteiten zonder specifieke ethnische identiteit. Na de verovering in 1637 namen de Nederlanders de positie van de Portugezen over, met alle daarbij behorende rechten en plichten. De Compagnie moest zich bijvoorbeeld aan het bestaande gewoonterecht conformeren en kon de Afrikanen geen rechtsregels opleggen. Qua oppervlak was het gebied beperkt. Volgens een memorie van omstreeks 1670 'strect de jurisdictie geen half mijll ofte weynich meerder in het ronde'. Maar ondanks de beperkte ruimte was Elmina een veilige haven voor de Nederlanders temidden van kuststaten waarop de Compagnie nauwelijks invloed kon uitoefenen. Het was ook de enige plek aan de kust waar de twee bevolkingsgroepen zich in meer of mindere mate vermengden (zie ook: het hoofdstuk over tapoeijers).
Bron: Den Heijer, 'Goud, ivoor en slaven'.
Maquette van het kasteel. Bron: Six Architects, Doorn
Na de verovering op de Portugezen begonnen de Hollanders met het versterken en verbeteren van het kasteel. In de jaren ’80 van de 17de eeuw had het haar militaire en defensieve volwassenheid bereikt; hierna waagde geen enkele Europese grootmacht zich nog aan een aanval. In 1682 herbergde het 48 ijzeren kanonnen. Om eventuele indringers af te schrikken werd de ophaalbrug door 8 kanonnen verdedigd, het geheel daarbij nog eens versterkt door een greppel van 6 meter diep en 5 meter breed, een valpoort, 4 mortieren en een permanente wachtpost.
Het kasteel bestaat uit drie delen:
- De algemene herbouw op het grote binnenplein (de paradeplaats) heeft ongeveer de hele 17de eeuw in beslag genomen. De oude Portugese kerk op het binnenhof was een doorn in het oog van de Nederlandse directeur-generaal, want meteen na zijn intrek gaf hij de instructie om de ‘paapse’ symbolen van de kerk te slopen en het gebouw om te dopen tot handelshuis of ‘huis van negotie’. Men bracht er een extra verdieping in aan, zodat het gelijkvloers voortaan dienst kon doen als opslagplaats en de soldaten op de bovenste etage hun verstrooiing konden zoeken. Er werd ook nog een keuken vlakbij het handelshuis gebouwd. In de omringende gebouwen lagen de soldatenverblijven op de bovenverdiepingen, met daaronder langs de noordoostwal de mannelijke slavencellen. Dit mannelijke slavengat, zoals het in de bronnen wordt aangeduid, was strikt gescheiden van de vrouwelijke slavencellen, die uitkeken op het kleine binnenplein in het gouvernementskwartier.
Gezicht op de Westafrikaanse kust van Elmina tot Mouri en aanzicht van kasteel St. George te Elmina.
- Het gouvernementskwartier lag pal in het midden van het fort, tussen het binnenhof en de kattenplaats. Het belangrijkste vertrek in dit gedeelte was de grote zaal waar de directeur-generaal politieke gezanten en vooraanstaande handelslui ontving. Onder deze ‘groote zaal’ strekte zich ook in de volledige lengte een pakhuis uit, inclusief de munitiezaal. De fiscaal had zijn kamer in de nok van de ronde toren, die uitkeek over het Noordelijk bastion. De privévertrekken van de directeur-generaal bevonden zich in de halfronde toren naast de wachtpost en keken uit op de poort van het fort, met daarboven de Raadskamer. Eén van de ruime zalen naast het kleine binnenplein werd als kerkzaal ingericht. In het midden van dit ‘kleine plain’ stond een waterput. Rondom lagen enkele pakhuizen en het vrouwelijke slavengat.
Bron: Seth Yates
- De derde sectie was de ‘kattenplaats’, het plein aan de rivierzijde, dat fungeerde als het arbeidscentrum van het fort. Hier bevonden zich onder meer de verblijven van de equipagemeester, de onderbaas en de ambachtslieden. Samen vormden zij het werkpersoneel van de WIC op de kusten van West-Afrika. Op dit plein bevonden zich verder de smederij, de kuiperij en de schrijnwerkerij, waar het hout (uit de achterliggende bossen van Elmina) tot afgemeten planken en balken werd gezaagd. Daarnaast waren er ook nog twee kleine keukens voor de ambachtslieden, een munitiedepot (‘polvergat’), een varkens- en een hoenderhok, een bakkersoven en twee pakhuizen, waarin al het bruikbare gereedschap werd opgeslagen.
Bron: Penash Media
Meer video's over Elmina via Google.
Fort Coenraadsburg
Coenraadsburg (ook wel Conradsburg of Sint Jago genoemd) is een door de Compagnie gebouwd fort nabij het kasteel. Het werd vernoemd naar Albert Coenraetsz. Burgh, Opper-Bewindhebber van de WIC Kamer van Amsterdam en vanaf 1638 ook burgemeester van Amsterdam.
De Hollanders zijn in 1637, direct na de verovering van Elmina, op de heuvel van Sint-Jacob (Jago Hill) begonnen met de sloop van een Portugese kerk (gebouwd in 1503), en bouwden er een tijdelijke vierzijdige fortificatie, bestaande uit aarden wallen met een toren, een poort en een klein gebouw voor de huisvesting van militairen. In de jaren zestig van de 17e eeuw werd deze versterking vervangen door een stenen fort, genaamd Coenraadsburg. Het is de enige versterking aan de Goudkust met uitsluitend een militair doel. De reden voor de bouw was het voorkomen van hetgeen de Portugezen is overkomen. De Hollanders hadden immers zelf het fort São Jorge da Mina weten te veroveren door het vanaf de Sint-Jacobsheuvel te beschieten.
In het midden van het fort stond een lange smalle toren van 14 meter hoog, van waaruit men een allesomvattend uitzicht had over de oceaan. Vanaf hier kon men de naderende schepen zelfs tot op 7 à 8 mijl onderscheiden.
Op het binnenplein van het fort, waar men de soldaten liet marcheren, lagen nog de soldatenvertrekken en slaapkamers van de commandant, korporaal en sergeant. In 1671, toen directeur-generaal Dirck Wilree de instructie gaf voor de bouw van een buitenomwalling met zeventien schietgaten, werd de laatste hand aan de fortificatie gelegd.
In het fort werden ook de zieke soldaten en medewerkers van de WIC behandeld en verzorgd, vanwege besmettingsgevaar afgescheiden van de rest van Elmina; in het boek bezoekt de predikant Duisterbloem dagelijks deze patiënten.
Bron: Wikipedia en Nederlands Elmina, een socio-economische analyse van de Tweede Westindische Compagnie inWest-Afrika in 1715, door Yves Delepeleire
Bron: Michael Kunke